Info 2018/07
 
 
 
UNION PROFESSIONNELLE 
DES TRADUCTEURS ET INTERPRETES ASSERMENTES
 
BEROEPSVERENIGING
BEËDIGD VERTALERS EN TOLKEN
 
BBVT B.V. - UPTIA U.P.
contact@bbvt.be - contact@uptia.be
 
 
Member of
 

Lisez notre infolettre en français au bas de la page.

Bijna 1600 vertalers en tolken in 'nationaal register', maar niemand beëdigd 

 
 
 
De oplossing om de eed tweemaal af te leggen is te omslachtig
 
Op 28 juni 2017 verspreidde de BBVT een persbericht "Onduidelijkheid over beëdigingen tolken huizenhoog probleem voor justitie", gepubliceerd op de vakwebsites LexGO.be en jubel.be. Daarin stelde de Beroepsvereniging Beëdigd Vertalers en Tolken vast dat momenteel absoluut niet duidelijk is wanneer een tolk of een vertaler als beëdigd kan worden beschouwd en of een tolk een eed moet afleggen op een rechtszitting, en zo ja welke eed. Door de wijziging van de wet  op het nationaal register, van kracht sinds 10 juni 2017, is de vroegere eedaflegging om een tolk op een zitting te beëdigen (artikel 282 van het Wetboek van Strafvordering), immers opgeheven. De wet op het nationaal register voorziet wel een nieuwe eedformule, door de tolk eenmalig (bij definitieve opname in het nationaal register) af te leggen  in handen van de eerste voorzitter van het hof van beroep van het rechtsgebied van zijn woon- of verblijfplaats: “Ik zweer dat ik mijn opdracht nauwgezet in eer en geweten [sic] en eerlijk zal vervullen”.
 
Op 29 juni 2017 heeft het parket van de procureur des Konings van Antwerpen een (eerste) omzendbrief verstuurd naar de politiediensten waarin de eed van tolken wordt aangekaart. Op 12 juli 2017 verstuurde de procureur-generaal van Brussel een rondschrijven met identieke inhoud. Het openbaar ministerie stelt dat het nationaal register voor beëdigde tolken nog niet operationeel is en magistraten en politieambtenaren genoodzaakt zijn om thans een beroep te doen op tolken die per prestatie de eed afleggen. Dit heeft in de praktijk geleid tot heel wat moeilijkheden vooral bij het optreden van de tolk ter terechtzitting. Het was voor vele hoven en rechtbanken onduidelijk of de tolk de oude eed, de nieuwe of beide moet afleggen.
 
Sindsdien laat men tolken tweemaal de eed laat afleggen, vooraf - zoals men gewoon was - de opgeheven eedformule 'Ik zweer ...' , en achteraf de eedformule uit artikel 27 "om onregelmatigheden te vermijden".
 
In een herziene omzendbrief van december 2018 instrueerde de procureur des Konings van Antwerpen opnieuw dat voor elke prestatie afzonderlijk de "dubbele" eed moet worden afgelegd. Het "voorlopig" register zou zelfs geen enkele juridische waarde hebben. Na een artikel in De Tijd van 24 januari 2018, waarin de BBVT waarschuwde voor de mogelijke gevolgen van de situatie, interpelleerde volksvertegenwoordiger Sonja Becq (CD&V) op 7 februari 2018 minister Koen Geens over de eed afgelegd door gerechtstolken en -vertalers. In zijn antwoord kondigde de minister van Justitie uiteindelijk een wetsaanpassing aan die aan de problematiek moet verhelpen, zodat tolken de eed enkel zullen moeten afleggen vooraleer zij hun opdracht aanvatten.
 
 
Aparte eedformule voor de tolken enerzijds en voor de vertalers en vertalers-tolken anderzijds 
 
Op 8 maart 2018 werden amendementen met het oog op een wetswijziging, ingediend door volksvertegenwoordigers Raf Terwingen (CD&V), Sonja Becq (CD&V), Goedele Uyttersprot (N-VA),  Kristien Van Vaerenbergh (N-VA), Philippe Goffin (MR) en Carina Van Cauter (Open VLD).
 
UIt de verantwoording van de amendementen blijkt dat in de huidige tekst van artikel 27 staat dat de eedaflegging schriftelijk gebeurt na het uitvoeren van de opdracht voor de handtekening onder aan "het verslag". Er is daarbij uit het oog verloren dat tolken de eed mondeling afleggen en dit gebruikelijk doen voor de aanvang van hun werkzaamheden. Dit heeft in de praktijk geleid tot heel wat moeilijkheden vooral bij het optreden van de tolk ter terechtzitting. De oplossing om de eed tweemaal af te leggen is te omslachtig. Het is aangewezen om in de wet een aparte eedformule in te schrijven voor de tolken enerzijds en de vertalers en vertalers-tolken anderzijds.
 
Een tweede wijziging betreft de toevoeging van de woorden “in eer en geweten” [sic] in de eedformule voor vertalers en vertalers-tolken in artikel 27. Die woorden staan immers wel in alle andere eedformules in dezelfde wet (zie onder meer artikel 17 van de wet van 10 april 2014 dat de eed voorschrijft voor deskundigen die niet in het register zijn opgenomen), maar om onduidelijke redenen werd hiervan afgeweken. De wijzigingsbepaling zorgt voor eenvormigheid.
 
 
Advies van BBVT leidt tot een subamendement
 
Na kennisnaming van de ingediende amendementen bracht de BBVT een advies uit ten behoeve van de leden van de Kamercommissie voor de Justitie. Na ontvangst van dat advies hebben de indieners van de amendementen op 27 maart 2018 nog een subabendement toegevoegd, waarin gedeeltelijk rekening werd gehouden met het advies van de BBVT:
Beëdigd vertalers en vertalers-tolken stellen immers nooit een (schriftelijk) verslag op van een vertaalopdracht. In tegenstelling tot een gerechtsdeskundige wordt een beëdigd vertaler, beëdigd tolk of een beëdigd vertaler-tolk niet aangesteld om een magistraat te helpen bij het zoeken van de juiste toedracht en waarheid in een strafzaak. De tekst van artikel 27 van de wet van 10 april 2014 dient bijgevolg te worden gewijzigd om het woord "verslag" te vervangen door het woord "vertaling".
 
We stellen u als bijlage de amendementen voor met het oog op een wetswijziging, ingediend door volksvertegenwoordigers Raf Terwingen (CD&V), Sonja Becq (CD&V), Goedele Uyttersprot (N-VA),  Kristien Van Vaerenbergh (N-VA), Philippe Goffin (MR) en Carina Van Cauter (Open Vld). Deze amendementen werden op 27 maart 2018 besproken in de Commissie voor de Justitie van de Kamer van Volksvertegenwoordigers.
 
 
Eedaflegging coform artikel 27 van de wet van 10 april 2014 verplicht voor ... iedere BVT!
 
Ondertussen deed de BBVT ook navraag over de eedaflegging bij het College van de hoven en rechtbanken. Het College van de hoven en rechtbanken  vertegenwoordigt alle directiecomités van de hoven en rechtbanken in België (met uitzondering van het Hof van Cassatie). Dit College deelt niet het standpunt dat vertalers en tolken, die voorlopig zijn ingeschreven in het nationaal register, de eed niet meer moeten afleggen. Volgens het College van de hoven en rechtbanken is de essentie van het nationaal register voor beëdigd vertalers en tolken dat alleen wie definitief is ingeschreven, en dus aan de wettelijke voorwaarden voldoet en beëdigd is door de eerste voorzitter van het hof van beroep, de titel van beëdigd vertaler/tolk mag dragen en is vrijgesteld van de eedaflegging per prestatie.
 
Op dit ogenblik is dus niemand in België permanent "beëdigd" als vertaler of tolk. Wie voorlopig is ingeschreven in het nationaal register, mag volgens het College van de hoven en rechtbanken de titel van beëdigd vertaler of tolk enkel voeren voor een specifieke opdracht en moet per prestatie een eed afleggen. Zelfs wie ooit een eed heeft afgelegd voor de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg, moet voor iedere prestatie de eed afleggen.
 
 
Schematisch overzicht van de eedformules
 
 
Afgeschafte eed art. 282 Sv.
(enkel symbolische waarde)
 
 
"Ik zweer trouw het gezegde te vertalen, dat moet worden overgebracht aan diegenen die een verschillende taal spreken." 
 
Huidige eed (per opdracht)
 
 
"Ik zweer dat ik mijn opdracht nauwgezet en eerlijk vervuld heb."
 
 
Eed na wetswijziging (per opdracht) voor tolken
 
 
“Ik zweer dat ik mijn opdracht in eer en geweten, nauwgezet en eerlijk zal vervullen.“
 
Eed na wetswijziging (per opdracht) voor vertalers en vertalers-tolken
 
 
“Ik zweer dat ik mijn opdracht in eer en geweten, nauwgezet en eerlijk vervuld heb.”
 
Eed (eenmalig) af te leggen bij defintieve opname in nationaal register, voor vertalers, tolken en vertalers-tolken
 
 
 
“Ik zweer dat ik mijn opdracht in eer en geweten, nauwgezet en eerlijk zal vervullen.“
 
 
 
 
 
 

Opname in register is een lachertje: gerechtstolken en -vertalers niet onderworpen aan screening

 
De invoering van een nationaal register zou de onafhankelijkheid, de onpartijdigheid en de betrouwbaarheid van beëdigd vertalers en tolken ten goede moeten komen. Het doel was tijdens het opsporingsonderzoek, het gerechtelijk onderzoek, of wanneer een verdachte is aangehouden, snel een beroep te kunnen doen op een tolk of een vertaler waarvan vaststond dat hij bekwaam en onafhankelijk was. De wet die dat register opricht is in voege sinds 1 december 2016, maar het ontbreekt nog altijd aan de nodige uitvoeringsbesluiten. Dit heeft de FOD Justitie gedwongen om op een creatieve manier een tussenoplossing te zoeken. Zo kunnen vertalers en tolken die al werkzaam waren voor Justitie vóór 1 december 2016, zich ten voorlopige titel registreren in het nationaal register. Het belang van de controle op de voorwaarden bij de opname is duidelijk onderschat. Het koninklijk besluit voor de oprichting van een aanvaardingscommissie, die de naleving van toetredingsvoorwaarden regelt, is nog steeds niet gepubliceerd. Hierdoor verliest het nationaal register iedere geloofwaardigheid. De Beroepsvereniging Beëdigd Vertalers en Tolken (BBVT) vraagt zich af of wel voldoende middelen worden ingezet om dit register te ontwikkelen.

Onduidelijkheid en onzekerheid

Een wetswijziging heeft sinds 10 juni 2017 de oude eedformule voor tolken opgeheven. Sindsdien was het voor vele hoven en rechtbanken onduidelijk of een tolk de oude eed, de nieuwe of beide moet afleggen. Geïnterpelleerd door volksvertegenwoordiger Sonja Becq (CD&V) gaf minister van Justitie Koen Geens op 7 februari 2018 aan dat voor vertalers en tolken die niet in het nationaal register zijn ingeschreven, is bepaald dat zij voor elke prestatie afzonderlijk de eed moeten afleggen, zoals ook bepaald in omzendbrieven van het openbaar ministerie. Die omzendbrieven gaven aan dat er vragen kunnen rijzen met betrekking tot de rechtsgeldigheid van de eed die tolken en vertalers moeten afleggen. De BBVT waarschuwde al in januari 2017 en nogmaals in juni 2017 voor de mogelijke nefaste gevolgen voor alle gerechtelijke onderzoeken en procedures met een tolk sinds 1 december 2016.
Niemand minder dan de federale procureur wierp in het PKK-dossier voor het Hof van Cassatie op dat de rechtspleging nietig is doordat een tolk op de openbare rechtszitting van 27 juni 2017 de door het afgeschafte artikel 282 Wetboek van Strafvordering bedoelde eedformule heeft afgelegd en niet de verplichte door artikel 27 Wet Register Deskundigen en Tolken bedoelde eed, die na de opdracht moet worden afgelegd. Overigens bepaalt artikel 31 van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken dat partijen, die de taal van de procedure niet verstaan, worden bijgestaan door een beëdigd tolk die alle mondelinge verklaringen vertaalt. Artikel 40 van dezelfde wet bepaalt dat die regel is voorgeschreven op straf van nietigheid die ambtshalve door de rechter wordt uitgesproken. Het is bekend dat volgens de rechtspraak van het Hof van Cassatie, verklaringen in een proces-verbaal nietig zijn zodra het proces-verbaal vermeldt dat het verhoor met behulp van een tolk heeft plaatsgevonden, doch zonder dat werd vastgesteld dat het om een ‘beëdigde’ tolk ging
Het Hof van Cassatie sprak zich inmiddels in zijn arrest van 13 februari 2018 als volgt uit over dat middel: “Een door een tolk afgelegde eed is regelmatig, ook als die eed niet letterlijk wordt afgelegd in de door artikel 27 Wet Register Deskundigen en Tolken voorgeschreven bewoordingen, voor zover de afgelegde eed eenzelfde betekenis heeft als de voorgeschreven eed en aan de tolk dezelfde verplichtingen oplegt. (…) De beide eedformules, hoewel niet identiek, hebben dezelfde strekking en leggen aan de tolk dezelfde verplichtingen op.”

Niemand in België beëdigd

Ondertussen deed de BBVT navraag over de eedaflegging bij het College van de hoven en rechtbanken. Uit het antwoord van dat College blijkt dat men daar niet het standpunt volgt dat vertalers en tolken, die voorlopig zijn ingeschreven, de eed niet meer moeten afleggen. Voor het College is alleen wie definitief is ingeschreven in het register, beëdigd vertaler/tolk. Het College stelt duidelijk dat de essentie van het nationaal register voor beëdigd vertalers en tolken is dat alleen wie definitief is ingeschreven, en dus aan de wettelijke voorwaarden voldoet en beëdigd is door de eerste voorzitter van het hof van beroep, de titel van beëdigd vertaler/tolk mag dragen en vrijgesteld is van de eedaflegging per prestatie. Het College wijst er ook op dat ook mensen zijn ingeschreven die niet beëdigd waren door een voorzitter van een rechtbank, omdat zij op een andere manier hun prestaties vóór 1 december 2016 konden bewijzen.
Dit houdt in dat momenteel niemand in België permanent “beëdigd” is als vertaler of tolk. Wie voorlopig is ingeschreven, mag de titel van beëdigd vertaler of tolk enkel voeren voor een specifieke opdracht en moet per prestatie een eed afleggen. Zelfs wie ooit een eed heeft afgelegd voor de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg, moet thans voor iedere prestatie de eed afleggen.
De Kamercommissie voor de Justitie besprak op 27 maart 2018 een wetsaanpassing zodat de tolken binnenkort de eed zullen kunnen afleggen vooraleer zij hun opdracht aanvatten. Ook de eed voor vertalers wordt aangepast.

Geen enkele vorm van controle

De BBVT deed ook navraag bij het Directoraat-generaal rechtelijke organisatie en de Dienst nationale registers. De antwoorden leren ons dat het nationaal register van beëdigd vertalers en tolken, met op dit moment enkel voorlopige inschrijvingen, niet aangeeft of een geregistreerd vertaler of tolk daarnaast ook nog actief is als politieambtenaar of advocaat.
Voorts is niemand die ‘ten voorlopige titel’ is opgenomen in het nationaal register, gescreend op moraliteit of betrouwbaarheid. Voor alle voorlopige inschrijvingen (sinds 1 december 2016) van vertalers, tolken en deskundigen is er geen moraliteitsonderzoek gebeurd door het openbaar ministerie of door de politie. Deze kwestie is binnen de FOD Justitie zelfs nog niet formeel besproken! Het is allerminst uitgesloten dat er niet alleen politieambtenaren of advocaten tussen zitten, maar ook vertalers en tolken die in een recent of verder verleden in een bepaald arrondissement geschrapt waren (op initiatief van de voorzitter van de rechtbank), zelfs gekend zijn bij de politie, wie weet zelfs een correctioneel strafblad hebben … Er is gewoon geen enkele vorm van controle op!
Artikel 20 van de wet op het nationaal register stipuleert nochtans dat de minister [van Justitie] of de door hem gemachtigde ambtenaar inlichtingen inwint omtrent de moraliteit van de kandidaat beëdigd vertaler of tolk en zijn beroepsbekwaamheid bij het openbaar ministerie en de gerechtelijke of andere autoriteiten waarvoor hij eventueel reeds is opgetreden. De wet voorziet indien nodig zelfs een veiligheidsadvies.
Op zich is dat de logica zelve wanneer we weten dat beëdigd vertalers en tolken een functie uitoefenen waarin vertrouwelijkheid van cruciaal belang is. Vaak hebben zij toegang tot gevoelige en geheime informatie. Ze worden ingezet vanaf de prille onderzoeksfase – tijdens politieverhoren, maar ook tijdens het vertrouwelijk overleg van verdachten met hun raadsman, bij telefoontaps en observaties, ook in delicate en uiterst gevoelige zaken, soms zelfs ten behoeve van de staatsveiligheid.

Nationaal register mist iedere geloofwaardigheid

Het is duidelijk dat een register met vertalers en tolken, die zijn opgenomen zonder dat ze aan een veiligheidsverificatie werden onderworpen, waarin ook politieambtenaren en advocaten zitten (en die zelfs niet kunnen worden gedetecteerd!), iedere geloofwaardigheid mist. Ook al is het register net om die reden opgericht.
Het nationaal register sluit geen beroepscategorieën uit. Daardoor kan bijvoorbeeld een politieambtenaar of een advocaat zijn functie combineren met een opdracht als tolk Het hoeft geen betoog dat indien een politieambtenaar optreedt als beëdigd tolk of vertaler, dit een probleem kan stellen met betrekking tot het beroepsgeheim. Hij/zij kan bij een opdracht vertrouwelijke informatie te horen krijgen die een verdachte bijvoorbeeld enkel met zijn of haar advocaat wil delen, voor het opbouwen van de verdediging. Indien een als gerechtstolk optredende politieambtenaar zoiets hoort, is hij of zij als politieambtenaar verplicht daar achteraf proces-verbaal van op te stellen en de deontologische code als beëdigd vertaler-tolk te schenden. Daarnaast kan het uitoefenen van een bijbetrekking als beëdigd vertaler of tolk tekortkomingen aan de beroepsplichten als politieambtenaar tot gevolg hebben.
In buurlanden als Frankrijk en Nederland is een cumul tussen deze twee beroepscategorieën en een opdracht als tolk of vertaler voor het gerecht wel verboden. Zelfs een poetsvrouw die werkt voor de politie en occasioneel bijklust als tolk voor een politieverhoor, kan in Frankrijk aanleiding geven tot wraking op basis van betwistbare objectiviteit (1).
Minister van Binnenlandse Zaken Jan Jambon bevestigde in zijn antwoord op een parlementaire vraag van Stefaan Van Hecke (Groen) dat de hoedanigheid van personeelslid van het operationeel kader in principe onverenigbaar is met de uitoefening van een bijkomende activiteit als beëdigd tolk (2). Er kunnen echter individuele afwijkingen op dit verbod worden toegestaan, binnen het raam van de richtlijnen bepaald in ministeriële omzendbrieven indien de bijkomende activiteit “het belang van de dienst niet schaadt, noch afbreuk doet aan de waardigheid van de status van personeelslid.” Die toegekende afwijkingen dateren echter meestal van vóór de invoering van een deontologische code voor beëdigd vertalers en tolken (pas in voege sinds 10 juni 2017).
Gezien de taak van de beëdigde tolken in gerechtszaken nauw verweven is met de politionele taken in gerechtszaken, is het overduidelijk dat de onpartijdigheid en onafhankelijkheid van het optreden van de politieambtenaar bij deze cumul in het gedrang kan komen. Volgens de BBVT kan enkel een duidelijk en algemeen verbod op een cumulatie tussen al wie tijdens zijn beroepsactiviteit in aanraking komt met het gerecht en een opname in het nationaal register, enige geloofwaardigheid bieden in deze kwestie.
Lees ook hier: 
https://www.jubel.be/opname-in-register-is-een-lachertje-gerechtstolken-en-vertalers-niet-onderworpen-aan-screening/

Gerechtstolken hekelen goednieuwsshow kabinet-Geens

 
Als de beleidsverantwoordelijken willen dat vertalingen in strafzaken kwaliteitsvol zijn en dat er correct getolkt wordt, dan moet Justitie haar tolken en vertalers correct en tijdig betalen én jaarlijks de vergoedingen indexeren zoals wettelijk voorzien.
De recente goednieuwsshow van minister Koen Geens over het budget van justitie ("een eigenlijke stijging van het budget met 67 miljoen euro tot 1,8 miljard in 2017") en de gerechtskosten ("de achterstallen werden weggewerkt") noopt de Beroepsverenging Beëdigd Vertalers en Tolken te reageren.
 
De Beroepsvereniging Beëdigd Vertalers en Tolken (BBVT) herinnert eraan dat sinds 2013 geen wettelijk voorziene indexering meer werd toegepast van de honoraria van dienstverleners in strafzaken. Daar werden door de FOD Justitie budgettaire beperkingen voor naar voren geschoven. Het algemeen reglement op de gerechtskosten in strafzaken stelt nochtans duidelijk dat de vastgestelde bedragen op 1 januari van elk jaar gekoppeld zijn aan de schommelingen van het indexcijfer van de consumptieprijzen.
 
In een recent advies vraagt ook de Hoge Raad voor de Zelfstandigen en de KMO dat de indexering van de vergoedingen van de prestaties van de beëdigde vertalers en tolken effectief wordt toegepast. In zijn antwoord op recente parlementaire vragen hierover bevestigde de minister van Justitie dat de wettelijk voorgeschreven indexering van de tarieven die gelden voor alle prestatieverleners die worden aangesteld in het kader van een strafrechtelijke zaak, sinds 2013 niet meer is gebeurd.
 
De HRZKMO betreurt tevens de soms wel zeer laattijdige uitbetalingen. Voor sommige vertalers en tolken die fulltime voor Justitie werken als zelfstandige, is dat een groot probleem. Minister Geens verduidelijkte in zijn antwoord dat de betalingen bestemd voor vertalers en tolken worden behandeld en uitgevoerd door het lokaal niveau, de griffies. Koen Geens gaf toe dat er wel degelijk sprake is van een vertraging op dat niveau, onder andere te wijten aan een gebrek aan middelen. Aangezien de vertalers-tolken door de griffies worden betaald, kan de minister zelfs niet zeggen hoeveel achterstallen er zijn! Er is duidelijk nog steeds een gebrek aan management binnen Justitie.
 
In 2014 al kwam de federale Ombudsman tot de bevinding dat er sprake was van een structurele onderbudgettering van de gerechtskosten. Deze onafhankelijke instelling gaf toen de aanbeveling voldoende budgettaire middelen vrij te maken zodat de gerechtskosten tijdig kunnen worden betaald. Daar heeft minister Geens nog steeds geen oplossing voor gevonden. Uit de bijlage van een antwoord van de minister van Justitie aan de Kamercommissie voor de Justitie blijkt immers dat het initieel budget gerechtskosten voor 2015, 2016 en 2017 fors lager was dan het finaal geconsumeerd bedrag. Dit betekent ook dat jaarlijks gerechtskosten voor aanzienlijke bedragen (van 23 tot 33 miljoen euro) verschoven moeten worden naar het volgende boekjaar.
https://www.lexgo.be/nl/nieuws/2018/03/gerechtstolken-hekelen-goednieuwsshow-kabinet-geens,118536.html

Gerechtstolken kwaad om "goednieuwsshow" van Geens

De gerechtstolken zijn boos op minister van Justitie Koen Geens (CD&V), omdat die een “goednieuwsshow” houdt over het budget van zijn departement terwijl de tolken naar eigen zeggen te laat worden betaald en hun ereloon al sinds 2013 niet meer is geïndexeerd.
 “Als de beleidsverantwoordelijken willen dat vertalingen in strafzaken kwaliteitsvol zijn en dat er correct getolkt wordt, dan moet Justitie haar tolken en vertalers correct en tijdig betalen én jaarlijks de vergoedingen indexeren zoals wettelijk voorzien”, zegt de Beroepsvereniging Beëdigd Vertalers en Tolken (BBVT).

Indexering

 
“Sinds 2013 is er geen wettelijk voorziene indexering meer toegepast van de honoraria van dienstverleners in strafzaken”, klinkt het. Dat is nochtans wettelijk verplicht, zeggen de gerechtstolken. “Het algemeen reglement op gerechtskosten in strafzaken stelt duidelijk dat de vastgestelde bedragen op 1 januari van elk jaar gekoppeld zijn aan de schommelingen van het indexcijfer van de consumptieprijzen”. De BBVT voelt zich daarin gesterkt door een recent advies van de Hoge Raad voor de Zelfstandigen en de KMO, waarin ook die de indexering van de vergoedingen vraagt, klinkt het.
Lees het volledig artikel via onderstaande link: 
https://www.hln.be/nieuws/binnenland/gerechtstolken-kwaad-om-goednieuwsshow-van-geens~a0d41cd1/

Parlementaire vragen over de betalingsachterstand bij Justitie

 
COMMISSIE VOOR DE JUSTITIE van WOENSDAG 14 MAART 2018
 
03 Samengevoegde vragen van 
- mevrouw Carina Van Cauter aan de minister van Justitie over "de achterstallige betalingen bij Justitie" (nr. 24189) 
- mevrouw Barbara Pas aan de minister van Justitie over "de laattijdige betalingen door Justitie" (nr. 24202) 
- mevrouw Kristien Van Vaerenbergh aan de minister van Justitie over "de betalingsachterstand bij Justitie" (nr. 24266) 
 
Ingevolge een technisch mankement ontbreekt een deel van de digitale geluidsopname. Voor de vragen nrs 24189, 24202 en 24266 van mevrouw Van Cauter, mevrouw Pas en mevrouw Van Vaerenbergh en de antwoorden van de minister steunt het verslag uitzonderlijk op de teksten die de sprekers hebben overhandigd.
 
03.01  Carina Van Cauter (Open Vld): Mijnheer de minister, in de pers konden we lezen dat de federale overheid in 2017 één op drie facturen te laat betaalt. Alle federale overheidsdiensten samen lieten vorig jaar maar liefst 266 626 facturen te lang liggen. Gemiddeld duurt het nu al 56 dagen vooraleer er wordt uitbetaald, in 2016 was dit nog 44 dagen. Al deze facturen samen zijn goed voor 1,6 miljard euro. Uitschieter van alle federale overheidsdiensten was Justitie. ln 2016 werden door Justitie 119 000 facturen te laat betaald. ln 2017 steeg dit aantal naar 171 599. ln twee op de drie gevallen worden de facturen te laat betaald en gemiddeld vindt de betaling pas plaats na 118 dagen. Dit zorgt voor maar liefst 5,8 miljoen euro verwijlintresten. Voor de hardwerkende mensen op het terrein is dit zeer nefast. Wanneer gerechtspsychiaters, vertalers of experten zo lang moeten wachten op hun geld dan is dit niet bevorderlijk voor hun prestaties in de toekomst en een snelle en correcte uitvoering op het terrein. ln het begin van de regeerperiode werden extra middelen voorzien voor justitie, 100 miljoen euro, om dit soort situaties te verhelpen.
 
Begin 2016 leek de situatie onder controle maar ondertussen blijkt dit allesbehalve het geval. U zei in 2016 ook dat u bij de gerechtelijke arrondissementen gespecialiseerde bureaus ging inrichten met een eenvoudigere administratie. De facturatie ging maandelijks gebeuren in plaats van per opdracht. Mijnheer de minister, graag had ik een antwoord gehad op volgende vragen. Hoeveel (extra) budget ontving u sedert het begin van de regeerperiode om de achterstand in betalingen door de FOD Justitie weg te werken? Hoeveel bedraagt op heden het openstaand bedrag aan onbetaalde facturen?
 
Hoe komt het dat de situatie op een bepaald moment onder controle was maar nu blijkbaar opnieuw geëscaleerd is? Kan u een overzicht geven van het aantal facturen dat de voorbije vier jaar lokaal werd ingegeven en kan u hierbij een opsplitsing maken tussen wel tijdig en niet tijdig? Kan u bij niet-tijdigheid ook de termijn aangeven hoeveel te laat deze werden overgemaakt naar de FOD Justitie in Brussel? Kan u een overzicht geven van wiens facturen nog onbetaald zijn? Zijn er naast de gerechtspsychiaters, vertalers en experten nog andere actoren die wachten op betaling? Hoever staat het met de oprichting van de gespecialiseerde bureaus per gerechtelijk arrondissement? Zijn deze overal al in werking? Welke zijn op korte termijn de stappen of initiatieven die u zal nemen om deze achterstand weg te werken?
 
03.02  Barbara Pas (VB): Begin dit jaar heb ik alle ministers een schriftelijke vraag gesteld in verband met de tijdigheid of de laattijdigheid van de betalingen die zij doorvoeren voor wat hun schuldeisers betreft. Op een aantal van deze vragen heb ik van de minister van Begroting recentelijk een antwoord gekregen (schriftelijke vraag nr. 244). Uit dat antwoord blijkt dat de FOD Justitie vernit de slechtste leerling van de klas is. In 2016 bedroeg de betalingstermijn 88 dagen; die liep in 2017 op tot 118 dagen, een veelvoud van de gemiddelde betalingstermijn voor alle FOD's samen. In 2016 werd 61,5% van de betalingen door Justitie te laat gedaan. In 2017 liep dat op tot 69%. In 2017 moest dan ook 5,8 miljoen euro aan verwijlinteresten worden betaald door de FOD Justitie, wat goed is voor 89% van alle verwijlinteresten die door alle FOD's samen in dat jaar dienden te worden betaald. Zoals we weten kampt Justitie al langer met dit probleem. Deze regering nam aan het begin van deze legislatuur dan ook het besluit om de historische achterstand op dat vlak weg te werken en trok daar een flink bedrag voor uit, waardoor inderdaad een flinke stap vooruit kon worden gezet. Inmiddels kunnen wij alleen maar vaststellen dat de situatie bij Justitie opnieuw zwaar ontspoord is.
 
Hoe komt het dat de toestand opnieuw zwaar is ontspoord? Heeft dit structurele oorzaken of betreft het een gebrek aan financiële middelen? Waar liggen exact de knelpunten? Welke maatregelen neemt u om hieraan te verhelpen? Welke doelstellingen stelt u zich in dat verband en binnen welke termijn wil u die gerealiseerd zien?
 
03.03  Kristien Van Vaerenbergh (N-VA): Mijnheer de minister, de betalingsachterstand bij justitie is een probleem dat eigenlijk al heel lang bestaat en om de zoveel tijd terug opduikt. Aan het begin van de legislatuur erfde u een toestand die niet zo gunstig was en met extra budget heeft u toen het een en ander kunnen rechttrekken. Nu zijn er terug problemen, hetgeen u ook bevestigde enkele weken terug in een antwoord op een mondelinge vraag. U zei dat dit te wijten was aan gebrek aan gekwalificeerd personeel, middelen of kennis van de instructies. lk heb volgende vragen voor u. Kunt u bevestigen dat het nog steeds om procedurele redenen minstens drie maanden duurt tussen moment indienen kost en uitbetaling? Wat is de stand van zaken met betrekking tot het budget om de betalingen te voldoen? Hoe was dit vorig jaar begroot en hoeveel is effectief uitgegeven? Hoe groot is momenteel de bestaande betaalachterstand? Welke arrondissementen scoren slecht? Welke plannen heeft u om het gebrek aan gekwalificeerd personeel weg te werken? Hoe zal u de kennis van de instructies verbeteren? Welke opleidingen voorziet u? Enkele weken terug was er tijdens het weekend een panne aan de telefooncentrale bij het Hof van Beroep te Antwerpen. ln de marge daarvan kwam aan het licht dat de communicatie tussen het Hof en de gevangenis nog steeds verloopt via faxberichten. Vindt u het normaal dat dit soort gegevens nog per fax dient verstuurd te worden? Welke oplossingen worden momenteel voorbereid om de fax definitief te begraven en tegen welke termijn zullen zij uitvoering krijgen?
 
03.04 Minister Koen Geens: Zoals u heb ook ik kennisgenomen van het antwoord van de minister van Begroting op de parlementaire vraag van 24 januari 2018. Het betreffen algemene cijfers getrokken uit de databank SAP, die evenwel slechts een partiële situatie weergeven voor Justitie. Het totale aantal facturen in 2017 voor Justitie werd berekend op 248 774. Daarbij werd echter geen rekening gehouden met 222 993 facturen voor urgente gerechtskosten die door de griffies worden betaald, en 50 000 facturen voor telefoontapopdrachten. Als u die meetelt, komt u op een totaal van 521 000 facturen voor Justitie op een totaal van 1 093 000 facturen voor de hele federale overheid. Dat betekent dat Justitie de helft van alle federale facturen voor haar rekening neemt, in aantal weliswaar en niet in bedragen.
 
Terwijl de gemiddelde termijn van de 248 774 facturen in 2017 is vertaald in een betaaltermijn van 118 dagen, is de gemiddelde betaaltermijn van de onkostenstaten voor dringende gerechtskosten, die niet in die 248 774 zitten want het gaat over 222 993 andere facturen, 55,23 dagen in 2017.
 
Daarenboven vermeldt de statistiek 5 783 306 euro aan verwijlintresten. Het gaat hier om wettelijke intresten die de rechter toekent bij grote schadevergoedingsdossiers waar Justitie de Belgische Staat verdedigt. In 2017 zijn inderdaad een paar zeer oude dossiers afgerond. De echte verwijlintresten bedragen in 2017 slechts 113 000 euro. Dat is absoluut niet de helft van alle verwijlintresten van de Staat.
 
Graag bezorg ik u via het commissiesecretariaat de statistiek 2015/2018 van het initieel budget gerechtskosten en van het finale budget. De conclusie is dat, buiten de inhaaloperatie, er in 2015 geen extra middelen zijn toegekend om de achterstallen bij Justitie weg te werken. De overige operaties zijn gerealiseerd via verschuivingen of herverdelingen, hetzij binnen de begroting van Justitie, hetzij via de trekkingsrechten van Justitie op interdepartementale provisies.
 
Zoals reeds naar aanleiding van talrijke parlementaire vragen blijf ik u bevestigen dat eind 2015 alle kostenstaten, daterend van vóór 1 januari 2015, betaald werden in 2015. Alle toen bekende achterstallen werden weggewerkt. Op datum van 8 januari 2018 kon ik vaststellen dat de volle 100 % van het beschikbare krediet 2017 werd vastgelegd en uitbetaald tot op de laatste euro. Op datum van 6 maart 2018 zijn er slechts 704 257 euro aan bekende kostenstaten voor experts met datum 2017 nog niet betaald. Aangezien de vertalers-tolken lokaal worden betaald door de griffies en niet door mijn diensten centraal, via het mechanisme van de dringende gerechtskosten, kan ik niet antwoorden op de precieze vraag hoeveel er nog achterstallig zijn.
 
In 2018 werd reeds voor 2 698 795 euro aan kostenstaten met factuurdatum 2017 betaald, waarvan 1 594 923 euro op het visum 2018. Het betreft de overflow van kostenstaten uit december, kostenstaten met vertraging overgezonden of intussen gecorrigeerde kostenstaten die voorheen werden gecontesteerd. In die omstandigheden spreken over achterstallen is dus niet helemaal correct. Beter kan dat worden gekwalificeerd als de normale overflow tussen twee budgetjaren. Er kan dus zeker niet gesproken worden van een nieuwe zware ontsporing.
 
De vooralsnog onbetaalde kostenstaten uit 2017 gaan over volgende categorieën: labo-onderzoeken ten bedrage van 266 927 euro, medische expertises ten bedrage van 172 248 euro, gerechtsdeurwaarders ten bedrage van 103 350 euro, geestesonderzoeken ten bedrage van 71 406 euro, andere deskundigen ten bedrage van 90 324 euro.
 
U stelt terecht dat de dossiers die door de secretariaten en griffies moeten worden doorgestuurd, misschien nog niet zijn aangekomen bij de centrale dienst, zelfs al zijn ze geïdentificeerd in de boekhoudapplicatie, waarin ze zo vlug mogelijk moeten worden opgenomen. Van die dossiers moet de controle dus nog beginnen. Er kunnen verscheidene redenen zijn waarom een dossier nog niet werd doorgestuurd. Dat is hoofdzakelijk te wijten aan het feit dat de magistraat niet tevreden was over het rapport, hij niet akkoord ging met de taxatie of het dossier nog niet aan de griffie of het secretariaat bezorgde. Het zijn de magistraten, die de expertises taxeren.
 
Er is zeker één categorie die steeds te laat komt, namelijk de dossiers van het autonoom politioneel onderzoek, APO. Alle kosten die zo'n dossier vergen, worden pas opgestuurd naar het parket na verloop van heel de procedure, die gemiddeld 6 maanden duurt.
 
U vroeg ook naar de statistiek van het aantal kostenstaten voor dringende en niet-dringende gerechtskosten in de voorbije 4 jaar en wat tijdig of niet-tijdig werd betaald. Ik kan geen cijfers geven voor het volledige pakket in 2014, omdat toen alleen de politieparketten en eerste aanleg reeds aangesloten waren op de nieuwe boekhoudapplicatie en dan nog niet voor de volledige 12 maanden. Vanaf 2015 doe ik het wel. U kunt via het commissiesecretariaat de statistiek van dringende en niet-dringende gerechtskosten krijgen.
 
Bij het in rekening brengen van de behandelings­termijnen gelden bijzondere regels, die verschillen naar gelang het soort vordering.
 
In het boekhoudsysteem SAP geldt voor overheidsopdrachten betaalcode ZP01, waarbij 30 dagen wordt verleend om de prestatie te aanvaarden en 50 dagen om de factuur te betalen.
 
Bij andere facturen wordt meestal betaald met code ZP05, waarbij 30 dagen wordt verleend voor de aanvaarding van de prestatie en 30 dagen voor de betaling.
 
Bij gerechtskosten is de aanvaarding van de prestatie en het betalingsproces meestal een gezamenlijk proces met toepassing van een keer 30 dagen. Ook de termijn van 30 dagen is niet toegepast voor niet-dringende gerechtskosten in de SAP-statistieken, omdat ze met de code ZP04 onmiddellijk worden betaald.
 
Daardoor komt de termijn van 30 dagen te vervallen en beloopt de theoretische achterstand vanaf de identificatie van de kosten in onze budgetapplicatie tot effectieve betaling dus nagenoeg de volledige behandeltermijn.
 
In een normale optiek zou de betaaltermijn van 25,23 dagen voor de 220 000 facturen inzake dringende gerechtskosten in 2017 gemiddeld veel minder niet-tijdige betalingen opleveren. Uiteraard zegt het gemiddelde niets over de behandeling van individuele dossiers, die veel vertraging kunnen oplopen. Ik betreur die situatie en heb mijn administratie gevraagd om ook lokaal bij de griffies de behandeltermijnen beter te managen voor elk dossier.
 
Ik heb reeds bij vorige parlementaire vragen gesproken over de personeelsproblemen bij de dienst Gerechtskosten in de eerste negen maanden van 2017. Tussen 15 augustus en 1 oktober zijn nieuwe personeelsleden binnen­gekomen, die in de laatste drie maanden van het jaar heel hard hebben gewerkt om de opgelopen achterstand op te halen.
 
De laatste vertragende factor was zeker de zeer laattijdige vastlegging van de terrokredieten, die een vijfde van het globale krediet uitmaken. De minister van Begroting heeft mij aangeschreven met de toezegging om die enveloppe in 2018 per trimester vrij te maken, zodat de behandeltermijn niet zo lang zal uitlopen als in 2017.
 
Om de huidige behandeling van gerechtskosten te bespoedigen, heb ik reeds verscheidene maatregelen genomen. Ten eerste, elke magistraat wordt ingevolge de potpourriwet III verplicht om bij het IGO een opleiding te volgen inzake gerechtskosten.
 
Ten tweede, de centrale dienst Gerechtskosten heeft een kwaliteitshandboek gemaakt om de verwerking van de kostenstaten van vertalers-tolken te uniformiseren en te verbeteren. Daarbij werden de beroepsverenigingen betrokken en werd het in het auditorium voor meer dan 200 vertalers-tolken toegelicht. Eenzelfde kwaliteits­handboek is in de maak voor de terugbetaling van schadegevallen.
 
Ten derde, in het gemeenschappelijk overlegcomité van 21 februari 2018 werd aan de colleges van de zetel en het parket gevraagd opnieuw een dwingende omzendbrief te sturen om hun diensten ertoe aan te zetten de behandeling van gerechtskosten vlugger te laten verlopen en vlugger te starten met de identificatie.
 
Ten slotte, de nieuwe wet op de gerechtskosten en het koninklijk besluit met de organisatie van de behandeling van gerechtskoten zijn nagenoeg klaar. Uiteraard moeten ze de reglementaire weg nog doorlopen. In die nieuwe wet en het koninklijk besluit zit het principe van het lokaal bureau Gerechtskosten per arrondissement uiteraard opgenomen. Een dergelijk bureau zal bestaan uit een taxatiebureau en een vereffeningsbureau. Eind 2017 publiceerde Selor oproepen tot kandidaatstellingen van boekhouder. Na de screening van de curricula vitae vond in de week van 12 februari 2018 de eerste Selortest plaats. De tweede proef wordt momenteel ingeboekt in het werkrooster van Selor en zou op 29 maart moeten worden beëindigd. Daarna zullen de nieuwe personeelsleden een stage lopen bij de centrale dienst Gerechtskosten. Nadien zullen zij op het terrein in hun respectieve bureaus worden ingezet. Samen met de digitalisering van het proces elektronische vordering en e-facturering, momenteel in test in Leuven en Mons, zal dat moeten leiden tot nog meer aanvaardbare betaaltermijnen.
 
03.05  Carina Van Cauter (Open Vld): Mijnheer de minister, ik dank u vooral voor de laatste zinsnede. Volgens mij wacht iedereen op betaal­termijnen die nog meer aanvaardbaar zijn. Blijkbaar hebt u stappen gezet om de betaling van de dringende en de niet-dringende gerechtskosten op het terrein beter te organiseren.
 
In uw antwoord mis ik nog een zaak. Hoeveel gerechtskosten zijn er in omloop? U zei dat alle kredieten voor het jaar 2017 vastgelegd zijn en een betaling gevolgd is. Nochtans moesten er gerechtskosten naar het volgend jaar door­geschoven worden. Moet ik daaruit begrijpen dat er dan onvoldoende middelen waren? Heeft dat te maken met het feit dat men onvoldoende weet heeft van in omloop zijnde gerechtskosten of van het beheer ervan? Misschien moet ik daar in een volgende vraag op terugkomen.
 
Uw antwoord zal ik goed analyseren. Ik begrijp dat er inspanningen en moeite geleverd worden, dat er geïnvesteerd wordt om alle facturen tijdig in te geven. Als het tijdig ingeven gecontroleerd wordt, dan kan tijdige betaling volgen. Graag zou ik nog weten hoeveel er in omloop is. Misschien komt het dan nog volledig goed.
 
03.06  Barbara Pas (VB): Mijnheer de minister, ik zal uw zeer uitgebreid antwoord nog eens aandachtig nalezen, want u kunt het sneller voorlezen dan ik het kan noteren. Ik heb echter duidelijk begrepen dat u er werk van maakt en inspanningen levert om de betalingstermijn aanvaardbaar te maken. Ik ben in blijde verwachting van uw wetsontwerp inzake de behandeling van de gerechtskosten.
 
Besparen is zowat de rode draad in uw justitiebeleid. Ik hoef u niet te herhalen dat u in mij geen medestander vindt voor besparings­maatregelen ten koste van de veiligheid. Als het gaat om maatregelen die verwijlinteresten op de gerechtskosten kunnen doen verminderen, dan kunt u daarvoor wel degelijk op mijn steun rekenen.
 
03.07  Kristien Van Vaerenbergh (N-VA): Mijnheer de minister, ik kan mij hier alleen maar bij aansluiten. Ik dank u voor uw omstandig antwoord, dat ik ook zal moeten nalezen.
 
In mijn vraag sprak ik over een betalingstermijn van minstens drie maanden. Ik hoor dat het 55,23 dagen bedraagt, dus dat is al verminderd. Dat stemt mij alvast positief; wij volgen de zaak alvast op.
 
Het incident is gesloten.
 
 

 
Samen maken we werk van ons beroep
 
Word lid van de eerste Beroepsvereniging van, voor en door beëdigd vertalers en tolken. 
 
De Beroepsvereniging Beëdigd Vertalers en Tolken is een erkende beroepsorganisatie met de rechtsvorm van een Beroepsvereniging.  
 
Nog niet aangesloten bij de enige echte beroepsvereniging? Klik op deze link.
 
Volg ons op Linkedin (enkel voor leden)
Volg ons op Linkedin (publiek)
Volg ons op Twitter.
Volg ons op Facebook (enkel voor leden)
Volg ons op Facebook (publiek)
 
 
Herlees hier al onze nieuwsbrieven.
Klik op Uitschrijven hieronder om onze nieuwsbrieven niet meer te ontvangen.
 
Deel de nieuwsbrief:



 
UNION PROFESSIONNELLE 
DES TRADUCTEURS ET INTERPRETES ASSERMENTES
 
BEROEPSVERENIGING
BEËDIGD VERTALERS EN TOLKEN
 
BBVT B.V. - UPTIA U.P.
contact@bbvt.be - contact@uptia.be
 
 
Member of
 

Presque 1600 traducteurs-interprètes dans le registre et ... personne n'est juré !

 
 
 
 
La solution provisoire de prêter serment deux fois est trop compliquée
 
Le 28 juin 2017 l’UPTIA diffusait un communiqué de presse "La confusion autour de l'assermentation des interprètes pose un énorme problème pour la justice", pulié sur les sites professionnelles LexGO.be et jubel.be. Dans ce communiqué l’Union professionnelle des traducteurs et interprètes assermentés constatait qu’actuellement il n’est absolument pas clair si un interprète ou un traducteur peut être considéré ou non comme juré et si celui-ci doit prêter serment lors d’une audience, voire même quel serment. Par la loi établissant le registre national, en vigueur depuis le 10 juin 2017, la prestation de serment désignant un interprète lors d’une audience (article 282 du Code d’instruction criminelle), est abrogée. La loi sur le registre national prévoit un nouveau serment, que l’interprète devra prêter une seule fois (lors de l'inscription définitivé au registre national) entre les mains du premier président de la cour d’appel du ressort du domicile ou de la résidence de l’interprète: “Je jure que je remplirai ma mission en honneur et conscience, avec exactitude et probité.”
 
Le 29 juin 2017, le Parquet du procureur du Roi d'Anvers a envoyé une (première) circulaire aux services de police au sujet du serment des interprètes. Le 12 juillet 2017, le procureur-général de Bruxelles a envoyé une circulaire avec un contenu identique. Le ministère public fait valoir que le registre national n'est toujours pas opérationnel et les magistrats et policiers sont obligés de faire appel actuellement à des interprètes qui doivent prêter le serment par prestation.
 
Depuis on invite les interprètes à prêter serment à deux reprises, avant leur prestation, comme ils en avaient l'habitude, le serment abrogé 'Je jure ...', et une seconde fois le serment selon l'article 27 au terme de celle-ci "pour éviter d'éventuelles irrégularités". 
 
Aussi selon une circulaire révisée du procureur du Roi d'Anvers de décembre 2018, il convient de prêter "le double serment" par prestation. Le registre "provisoire" n'a semble-t-il aucune valeur juridique. Après un article publié dans le quotidien "De Tijd" du 24 janvier 2018, dans lequel l'UPTIA a mis en garde contre les conséquences possibles de la situation, la députée Sonja Becq (CD&V) a interpellé le 7 février 2018 le ministre de la Justice Koen Geens à propos du serment prêté par les interprètes et traducteurs judiciaires. Dans sa réponse, le ministre de la Justice a finalement annoncé une modification de la loi, après laquelle la prestation de serment des interprètes se fera uniquement avant la prestation.
 
 
Une formule de serment distincte pour les interprètes, d‘une part, et pour les traducteurs et traducteurs-interprètes, d‘autre part 
 
Le 8 mars 2018, un amendement en vue d'une modification de la loi a été déposé par Raf Terwingen (CD&V), Sonja Becq (CD&V), Goedele Uyttersprot (N-VA), Kristien Van Vaerenbergh (N-VA), Philippe Goffin (MR) et Carina Van Cauter (Open VLD).
 
Dans la justification de l'amendement, nous lisons que le texte actuel de l’article 27 prévoit que la prestation de serment a lieu par écrit après l’exécution de la mission et précède la signature en bas "du rapport". À cet égard, il a été perdu de vue que les interprètes prêtent serment oralement et le font habituellement avant le début de leurs prestations. Dans la pratique, il en a résulté de nombreuses difficultés, surtout lorsque l’interprète intervient à l‘audience. La solution provisoire de prêter serment deux fois est trop lourde. Il convient de prévoir dans la loi une formule de serment distincte pour les interprètes, d‘une part, et pour les traducteurs et traducteurs-interprètes, d‘autre part.
 
Une deuxième modification concerne l'ajout des termes “en honneur et conscience” dans la formule du serment pour les traducteurs et les traducteurs-interprètes. En effet, ces termes figurent dans toutes les autres formules du serment dans la même loi (cf., entre autres, l'article 17 de la loi du 10 avril 2014, prescrivant le serment pour les experts qui ne sont pas inscrits au registre national), mais, pour des raisons peu claires, il a été dérogé à cette règle. La disposition modificative instaure une uniformité à cet égard.
 
 
Un sous-amendement suite à un avis de l'UPTIA
 
Après avoir lu et analysé les amendements déposés, l'UPTIA a adressé un avis aux membres de la Commission de la Justice de la Chambre des représentants de Belgique. Après réception de cet avis de l'UPTIA, les auteurs des amendements ont ajouté un sous-amendement à l’amendement n° 43, en tenant compte de l'avis de l'UPTIA :
 
Les traducteurs et traducteurs-interprètes jurés ne font jamais de rapport (écrit) d’une mission de traduction. Contrairement à un expert judiciaire, un traducteur, interprète ou traducteur-interprète juré n’est pas désigné pour aider un magistrat à rechercher les circonstances exactes et la vérité dans une affaire pénale. Par conséquent, le texte doit être modifié afin de remplacer le mot “rapport” par le mot “traduction”.
 
En annexe, nous vous présentons les amendements visant à mofidier la loi, déposés par les députés Raf Terwingen (CD&V), Sonja Becq (CD&V), Goedele Uyttersprot (N-VA),  Kristien Van Vaerenbergh (N-VA), Philippe Goffin (MR) en Carina Van Cauter (Open Vld). Ces amendements ont été discutés au sein de la Commission de la Justice de la Chambre des représentants de Belgique le 27 mars 2018.
 
 
Prestation de serment conformément à l'article 27 de la loi du 10 avril 2014 obligatoire pour ... chaque TIJ !
 
Entre-temps, l'UPTIA s'est enquis de la prestation de serment devant le Collège des cours et tribunaux. Le Collège des cours et tribunaux représente l’ensemble des comités de direction des cours et tribunaux de Belgique (à l'exception de la Cour de Cassation). Ce Collège n'est pas d'avis que les traducteurs et interprètes enregistrés provisoirement ne devraient plus prêter serment. Pour le Collège des cours et tribunaux, seuls ceux qui sont définitivement inscrits au registre national, donc ceux qui remplissent les conditions légales et sont assermentés par le premier président de la Cour d'appel, peuvent porter le titre de traducteur/interprète juré et sont dispensés de prêter serment par prestation.
 
Cela signifie qu'à l'heure actuelle, personne en Belgique n'est « assermenté » ou « juré » en permanence en tant que traducteur ou interprète ! Selon le Collège des cours et tribunaux une personne inscrite provisoirement au registre national ne peut utiliser le titre de traducteur ou d'interprète juré que pour une mission spécifique et doit prêter serment par prestation. Même ceux qui ont prêté serment entre les mains d'un président du tribunal de première instance, sont désormais tenus de prêter serment par mission.
 
 
Aperçu schématique des formules de prestation de serment
 
 
Serment abrogé art. 282 C.I.cr.
(signification purement symbolique)
 
 
"Je jure de traduire fidèlement les discours à transmettre entre ceux qui parlent des langages différents."
 
 
Serment actuel (par mission)
 
 
"Je jure avoir rempli ma mission avec exactitude et probité." 
 
Serment pour les interprètes après la modification de la loi (par mission)
 
 
"Je jure que je remplirai ma mission en honneur et conscience avec exactitude et probité."
 
Serment pour les traducteurs et les traducteurs-interprètes après la modification de la loi (par mission)
 
 
"Je jure avoir rempli ma mission en honneur et conscience, avec exactitude et probité." 
 
Serment à prêter une seule fois (lors de l'inscription définitivé au registre national) pour les traducteurs, les interprètes et les traducteurs-interprètes
 
 
 
 
"Je jure que je remplirai ma mission en honneur et conscience avec exactitude et probité." 
 
 
 
 
 

L’admission au registre national des interprètes-traducteurs jurés est une blague


 
La création dun registre national devait favoriser l’indépendancel’objectivité et la fiabilité des traducteurs et interprètes jurés. Le but était de recourir, au stade de l’information, de l’instruction ou de l’arrestation, rapidement à un interprète ou à un traducteur dont la compétence et l’indépendance ne pouvaient être mises en doute. La loi instaurant ce registre est entrée en vigueur le 1er décembre 2016, mais les dispositions indispensables à son exécution concrète font pour l’instant toujours défaut. En attendant, les services du SPF Justice ont dû faire preuve de créativité pour trouver une solution temporaire. L’importance du contrôle des conditions au moment de l’inscription a été sous-estimée. Tous les traducteurs et interprètes qui travaillaient déjà pour la Justice avant le 1er décembre 2016, peuvent s’inscrire temporairement au registre national. L’arrêté royal portant création d’une commission d’agrément, chargée de veiller au respect des conditions d’inscription, n’a pas encore été publié. À défaut, le registre perd toute crédibilité. L’Union professionnelle des traducteurs et interprètes assermentés (UPTIA) émet des doutes sur la suffisance des moyens qui sont déployés pour permettre le développement du registre.
Ambiguïté et incertitude
L’ancienne formule de prestation de serment a été abrogée depuis le 10 juin 2017 par une modification de la loi. Beaucoup de cours et de tribunaux se demandaient, dès lors, si l’interprète doit prêter l’ancien serment, le nouveau ou les deux. Le 7 février 2018,  en réponse à une interpellation de la députée Sonja Becq (CD&V) le ministre Koen Geens a indiqué que les traducteurs et interprètes qui ne sont pas inscrits au registre national sont tenus de prêter serment pour chaque prestation individuelle, comme le prévoient les circulaires du ministère public. Ces circulaires indiquaient que des questions peuvent se poser quant à la validité du serment prêté par les interprètes et les traducteurs. L’UPTIA a déjà averti en janvier 2017 et de nouveau en juin 2017 des éventuelles conséquences néfastes pour toutes les enquêtes et procédures judiciaires avec un interprète depuis le 1er décembre 2016.
Dans l’affaire du PKK devant la Cour de Cassation, personne d’autre que le procureur fédéral n’a fait valoir que la procédure était nulle parce que lors de l’audience publique du 27 juin 2017 un interprète a prêté le serment visé à l’article 282 du Code de procédure pénale, qui a été aboli, et non le serment obligatoire visé à l’article 27 de la loi sur le registre national, qui doit être prêté après la mission. L’article 31 de la loi du 15 juin 1935 concernant l’emploi des langues en matière judiciaire précise que les parties qui ne comprennent pas la langue de la procédure sont assistées par un interprète juré qui traduit l’ensemble des déclarations verbales. L’article 40 de la même loi prévoit que cette règle est prescrite à peine de nullité prononcée d’office par le juge. Il est inutile de rappeler que selon la jurisprudence de la Cour de cassation, des déclarations contenues dans un procès-verbal sont nulles dès l’instant où celui-ci mentionne que les auditions se sont passées avec l’aide d’un interprète mais sans que sa qualité d’interprète « juré » n’ait été constatée.
Dans son arrêt du 13 février 2018, la Cour de cassation a statué sur ce moyen comme suit : “Un serment prêté par un interprète est régulier, même si le serment n’est pas prêté littéralement dans les termes prescrits par l’article 27 de la loi sur le registre des experts et des interprètes, dans la mesure où le serment prêté a le même sens que le serment prescrit et impose les mêmes obligations à l’interprète. (….) Les deux formules de serment, bien qu’elles ne soient pas identiques, ont le même sens et imposent les mêmes obligations à l’interprète.

Personne en Belgique n’est « juré »

Entre-temps, l’UPTIA s’est enquis de la prestation de serment devant le Collège des cours et tribunaux. Il ressort clairement de la réponse du Collège qu’il n’est pas d’avis que les traducteurs et interprètes enregistrés provisoirement ne devraient plus prêter serment. Pour le Collège, seuls ceux qui sont définitivement inscrits au registre, sont des traducteurs et interprètes jurés. Le Collège indique clairement que l’essence du registre national des traducteurs et interprètes jurés est que seuls ceux qui sont définitivement inscrits, donc ceux qui remplissent les conditions légales et sont assermentés par le premier président de la Cour d’appel, peuvent porter le titre de traducteur/interprète juré et sont dispensés de prêter serment par prestation. Le Collège souligne également que les personnes qui n’ont pas prêté serment entre les mains d’un président d’un tribunal ont également été enregistrées, parce qu’elles pouvaient prouver leur prestations  d’avant le 1er décembre 2016 d’une manière différente.
Cela signifie qu’à l’heure actuelle, personne en Belgique n’est « juré » en permanence en tant que traducteur ou interprète ! Une personne inscrite provisoirement ne peut utiliser le titre de traducteur ou d’interprète juré que pour une mission spécifique et doit prêter serment pour chaque prestation. Même ceux qui ont prêté serment entre les mains d’un président du tribunal de première instance, sont désormais tenus de prêter serment pour chaque mission. Le 27 mars 2018, la Commission de la Justice a discuté d’une modification de la loi afin que les interprètes puissent bientôt prêter serment avant leur mission. Le serment des traducteurs sera également modifié.

Aucune forme de contrôle

L’UPTIA s’est également renseignée auprès de la direction générale de l’organisation judiciaire et du Service des registres nationaux. Leurs réponses nous indiquent que le registre national des traducteurs et interprètes jurés, qui ne contient actuellement que des inscriptions provisoires, n’indique pas si un traducteur ou un interprète agréé est également actif en tant que policier ou avocat.
En outre, aucune inscription provisoire dans le registre national n’a fait l’objet d’une vérification de moralité ou de fiabilité. Pour tous les enregistrements temporaires (depuis le 1er décembre 2016) des traducteurs, interprètes et experts, aucune enquête de moralité n’a été effectuée par le ministère public ou par la police. Ce sujet n’a même pas fait l’objet de discussions officielles au sein du SFP Justice. Il n’est pas impossible que le registre contienne non seulement des policiers ou des avocats, mais aussi les traducteurs et les interprètes qui, dans un passé récent ou plus lointain, ont été supprimés dans un arrondissement (à l’initiative du président du tribunal), soient même connus de la police, qui sait même qu’ils ont un casier judiciaire correctionnel … Il n’y a tout simplement aucune forme de contrôle !
L’article 20 de la loi sur le registre nationale stipule que le ministre [de la Justice] ou le fonctionnaire délégué par ce dernier recueille des renseignements sur la moralité du candidat traducteur, interprète et traducteur-interprète juré et son aptitude professionnelle auprès du ministère public et des autorités judiciaires ou d’autres autorités pour lesquelles il est éventuellement déjà intervenu. Si nécessaire, la loi prévoit même un avis de sécurité.
Logique en soi quand on sait que les traducteurs et interprètes jurés remplissent une fonction où la confidentialité est cruciale. Ils ont souvent accès à des informations sensibles et confidentielles. Ils sont utilisés dès le début de la phase d’enquête – pendant les interrogatoires de la police, mais aussi pendant les consultations confidentielles entre les suspects et leur avocat, pendant les écoutes téléphoniques et les observations, même dans les affaires très sensibles, parfois même à des fins de sécurité de l’État.

Le registre national manque de crédibilité

Il est clair qu’un registre national des traducteurs et interprètes, qui sont enregistrés sans être soumis à une vérification de sécurité, qui inclut également des policiers et des avocats (et qui ne peuvent même pas être détectés par les utilisateurs !), manque de crédibilité. Même si le registre a été créé pour cette raison.
Le registre national n’excluant aucune catégorie professionnelle, un fonctionnaire de police ou un avocat peut, par exemple, combiner sa fonction avec une mission d’interprète. Inutile de préciser que si un fonctionnaire de police officie en tant que traducteur ou interprète juré, le problème du secret professionnel risque de se poser. Dans le cadre de sa mission, il/elle peut entendre des informations confidentielles que le prévenu ne souhaite par exemple partager qu’avec son avocat, dans le cadre de la constitution de sa défense. Un fonctionnaire de police qui prend connaissance de telles informations dans le cadre de l’exercice d’une mission d’interprète judiciaire est quasiment obligé de les consigner ensuite dans un procès-verbal et de violer ce le code de déontologie de traducteur-interprète assermenté. L’exercice d’un emploi complémentaire en tant que traducteur ou interprète juré peut dès lors provoquer des manquements aux devoirs professionnels d’un policier.
Dans des pays voisins comme la France et les Pays-Bas, le cumul entre ces deux catégories professionnelles et l’exercice d’une mission de traducteur, interprète ou expert judiciaire est interdit. En France, même une femme de ménage qui travaille pour la police et travaillait occasionnellement comme interprète pour un interrogatoire de police, peut donner lieu à des contestations sur la base d’une objectivité discutable (1).
Dans sa réponse à une question parlementaire de Stefaan Van Hecke (Ecolo – Groen), le ministre de l’Intérieur Jan Jambon a confirmé que la qualité de membre du personnel du cadre opérationnel est en principe incompatible avec l’exercice d’une activité complémentaire en tant qu’interprète juré (2). Des dérogations individuelles à cette interdiction peuvent toutefois être accordées, dans le respect des directives fixées par des circulaires ministérielles, pour autant que l’activité complémentaire ne compromette pas l’intérêt du service ni la dignité de l’état de membre du personnel. Cependant, la plupart de ces dérogations individuelles ont été accordées antérieurement à la mise en place d’un code de déontologie pour les traducteurs et interprètes jurés (en vigueur depuis le 10 juin 2017).
Étant donné qu’en matière judiciaire, les tâches des interprètes jurés et des policiers sont étroitement liées, il paraît possible que l’impartialité et l’indépendance de l’intervention du fonctionnaire de police puissent être mises à mal. Selon l’UPTIA, seulement l’instauration d’une interdiction générale de cumul d’une activité professionnelle en lien avec la justice et l’inscription dans le registre national des traducteurs-interprètes judiciaires pourrait remédier au problème de crédibilité du registre.
Lisez aussi ici : 
https://www.jubel.be/fr/ladmission-au-registre-national-des-interpretes-traducteurs-jures-est-une-blague/

Les interprètes judiciaires dénoncent le tableau idyllique du cabinet Geens

 
Si les responsables politiques souhaitent des traductions de qualité et un service d'interprétation correct dans les affaires pénales, la Justice doit rémunérer ses interprètes et traducteurs correctement et à temps et indexer chaque année leur rémunération, comme le  prévoit la loi.
Le catalogue de bonnes nouvelles du ministre Koen Geens relatives au budget de la justice («en 2017, le budget octroyé à la Justice a augmenté de 67 millions d'euros à 1,8 milliard euros») et les frais de justice («les arriérés en frais judiciaires sont également résorbés») contraint l'Union professionnelle des traducteurs et interprètes assermentés à réagir.
 
L'Union professionnelle des traducteurs et interprètes assermentés (UPTIA) souligne que la dernière indexation des honoraires des prestataires de services dans les affaires pénales remonte à 2013.  Comme raison, le SPF Justice a invoqué les restrictions budgétaires. Le règlement général sur les frais de justice en matière répressive stipule cependant clairement que les sommes fixées sont liées 1er janvier de chaque année aux fluctuations de l'indice des prix à la consommation.
 
Dans un récent avis, le Conseil Supérieur des Indépendants et des PME (CSIPME) réclame également l'application effective de l'indexation des rémunérations des traducteurs et interprètes jurés. Dans sa réponse à des récentes questions parlementaires à ce sujet, le ministre de la Justice a confirmé que la dernière indexation des tarifs applicables à tous les prestataires de services désignés en matière répressive remonte à 2013.
 
Le CSIPME regrette également les délais de paiement parfois très longs. Cette situation représente un problème non négligeable pour certains traducteurs indépendants qui travaillent à temps plein pour la Justice. Le ministre Geens a également précisé dans sa réponse que la gestion et l'exécution du paiement des honoraires des traducteurs et interprètes sont organisées à l'échelon local, par les greffes. Vu que les traducteurs et interprètes sont payés par les greffes, le ministre de la Justice n'est même pas en mesure de préciser le montant des arriérés à ce niveau ! Il y a clairement encore toujours un manque de gestion au sein de la Justice.
 
Déjà en 2014 le Médiateur fédéral a constaté qu'il se pose un problème de sous-financement structurel des frais de justice. Cette institution indépendante a recommandé de libérer suffisamment de moyens budgétaires pour qu’ils puissent être payés en temps voulu. Le ministre Geens n'a toujours pas trouvé de solution à ce problème de sous-financement structurel. Il ressort de l'annexe à une réponse du ministre de la Justice à la Commission de la Justice que le budget initial des frais de justice pour 2015, 2016 et 2017 était considérablement inférieur au budget finale consommé. Cela signifie également que chaque année des frais de justice considérables (de 23 à 33 millions euros) doivent être reportés sur les exercices budgétaires suivants.
 
 
https://www.lexgo.be/fr/actualites/2018/03/les-interpretes-judiciaires-denoncent-le-tableau-idyllique-du-cabinet-geens,118536.html

Des questions parlementaires sur les arriérés de paiement à la Justice

 
COMMISSION DE LA JUSTICE du MERCREDI 14 MARS 2018 
03 Questions jointes de 
- Mme Carina Van Cauter au ministre de la Justice sur "les arriérés de paiement à la Justice" (n° 24189) 
- Mme Barbara Pas au ministre de la Justice sur "les arriérés de paiement à la Justice" (n° 24202) 
- Mme Kristien Van Vaerenbergh au ministre de la Justice sur "les retards de paiement à la Justice" (n° 24266) 
 
En raison d'un problème technique, une partie de l'enregistrement digital fait défaut. Pour les questions jointes nos 24189 de Mme Van Cauter, 24202 de Mme Pas et 24266 de Mme Van Vaerenbergh et les réponses du ministre, le compte rendu se base exceptionnellement sur les textes remis par les orateurs.
 
03.01 Carina Van Cauter (Open Vld): Nous avons lu dans la presse qu'en 2017, l'État fédéral a payé un tiers de ses factures en retard. Le plus mauvais payeur était la Justice, avec un retard de paiement de deux factures sur trois, ce qui représente pas moins de 5,8 millions d'euros en intérêts de retard.
 
Quels moyens le ministre a-t-il reçus depuis le début de la législature pour venir à bout des retards de paiement? À combien s'élève le montant impayé des factures en souffrance? Comment se fait-il qu'alors que la situation semblait sous contrôle en 2016, on note à nouveau une aggravation? Le ministre peut-il fournir un aperçu des factures payées en retard? À côté des psychiatres judiciaires, des traducteurs et des experts, y a-t-il encore d'autres acteurs qui attendent d'être rémunérés? Où en sont les bureaux spécialisés par arrondissement judiciaire qui avaient été promis? Comment l'arriéré pourra-t-il être résorbé à brève échéance?
 
03.02 Barbara Pas (VB): Il ressort de la réponse à ma question écrite adressée à la ministre du Budget, que le SPF Justice est le plus mauvais payeur et est responsable, à ce titre, de 89 % de la totalité des intérêts moratoires dus par l'État fédéral. En 2016, le délai moyen de paiement était de 88 jours. L'année suivante, il a atteint jusqu'à 118 jours. Ce problème n'est pas neuf dans le département de la Justice. Au début de la législature, le gouvernement actuel a, dès lors, décidé de résorber l'arriéré historique. Nous constatons qu'entre-temps, la situation dérape à nouveau.
 
Quelles sont les causes de cette situation? Quelles mesures prend le ministre pour remédier au problème? Quels sont les objectifs du ministre et à quelle échéance entend-il les réaliser?
 
03.03 Kristien Van Vaerenbergh (N-VA): Dans sa réponse à une question orale posée voici quelques semaines, le ministre avait imputé les retards de paiement à une pénurie de personnel qualifié, ainsi qu'à un manque de moyens ou à la méconnaissance des consignes.
 
Est-il exact qu'il faut attendre trois mois au moins pour obtenir un paiement du département de la Justice? Qu'en est-il du budget destiné au paiement des factures? Quel montant avait été inscrit au budget de l'an dernier et quelle somme a été réellement dépensée à cet effet? À combien s'élève aujourd'hui l'arriéré? Dans quels arrondissements la situation est-elle la moins bonne? Quelles mesures le ministre prendra-t-il pour remédier à la pénurie de personnel qualifié et pour améliorer la connaissance des consignes?
 
Le ministre juge-t-il normal que la cour d'appel d'Anvers communique toujours par télécopieur avec les prisons? Quelles solutions envisage-t-on pour reléguer définitivement le télécopieur aux oubliettes?
 
03.04 Koen Geens, ministre (en néerlandais): La réponse de la ministre du Budget à la question écrite du 24 janvier s'appuie sur des chiffres de la base de données SAP, laquelle ne reflète que partiellement la situation du département de la Justice. Des factures relatives à des frais judiciaires urgents et à des missions d'écoute téléphonique n'y sont pas prises en considération. L'addition de tous les éléments fait apparaître que la moitié des factures de l'État fédéral est prise en charge par la Justice.
 
En 2017, le délai moyen de paiement était de 118 jours pour les factures enregistrées dans la base de données précitée, mais de 55 jours pour les frais judiciaires urgents.
 
Les intérêts moratoires concernent des intérêts légaux accordés par le juge dans de gros dossiers d'indemnisation dans lesquels la Justice défend l'État belge. Plusieurs dossiers très anciens ont été clôturés en 2017. En 2017, le montant réel des intérêts moratoires n'était que de 113 000 euros.
 
Je transmettrai des statistiques à la commission. Hormis l'opération de rattrapage, aucuns moyens additionnels n'ont été alloués en 2015 pour apurer des arriérés de la Justice. Les autres opérations ont été réalisées par le biais de glissements ou de redistributions, soit au sein du budget de la Justice, soit par le biais des droits de tirage du département sur des provisions interdépartementales.
 
Fin 2015, tous les états de frais antérieurs à 2015 avaient été apurés. La totalité du crédit d'engagement pour 2017 a été dépensé. Début mars 2018, il restait 704 257 euros de factures d'experts de 2017 impayés. Les traducteurs-interprètes sont payés par les greffes et je ne suis pas en mesure de vous préciser le montant des arriérés à ce niveau.
 
Un montant de 2,7 millions d'euros a déjà été payé en 2018 pour des factures de 2017, mais il n'est pas tout à fait correct de parler d'arriérés. Il s'agit plutôt d'un overflow normal entre deux années budgétaires et certainement pas d'un nouveau dérapage colossal.
 
Il se peut en effet que des dossiers devant être expédiés par les greffes ne soient pas encore arrivés au service central. Ce cas se produit généralement lorsque le magistrat n'est pas satisfait du rapport, qu'il n'approuve pas la taxation ou qu'il n'a pas encore remis le dossier au greffe. Les dossiers de l'enquête policière autonome (EPA) ne sont transmis au parquet qu'à l'issue de la procédure, cette dernière durant en moyenne 6 mois.
 
Les délais de traitement diffèrent en fonction du type de demande. Les frais de justice sont comptabilisés dans le logiciel comptable SAP d'une autre manière que les autres marchés publics. Les délais de paiement usuels disparaissent et l'on part à présent du principe d'une obligation de paiement immédiat, ce qui fait qu'en théorie, l'arriéré prend cours dès l'identification des frais. Il y a donc en réalité beaucoup moins de paiements tardifs que ne le laisse apparaître le logiciel comptable. Bien entendu, il existe effectivement des retards considérables liés à des dossiers individuels. Regrettant cette situation, j'ai demandé à mon administration de mieux gérer les délais de traitement de chaque dossier au sein des greffes.
 
Entre le 15 août et le 1er octobre 2017, de nouveaux collaborateurs ont été engagés au service Frais de justice. On y a abattu un travail titanesque pour résorber le retard encouru.
 
Le dernier facteur retardateur était la détermination tardive des crédits liés au terrorisme, lesquels couvrent un cinquième des crédits globaux. La ministre du Budget a promis de dégager l'enveloppe par trimestre en 2018.
 
J'ai déjà pris plusieurs mesures pour accélérer le traitement des frais de justice. Chaque magistrat est tenu de suivre une formation portant sur ces frais. Le service central Frais de justice a réalisé un manuel de la qualité afin d'améliorer le traitement des états de frais des traducteurs-interprètes. Un manuel est en préparation pour les dossiers d'indemnisation. Lors du comité de concertation du 21 février 2018, il a été demandé dans une circulaire urgente adressée au siège et au parquet que ceux-ci incitent leurs services à accélérer le traitement des frais de justice.
 
La nouvelle loi sur les frais de justice et l'arrêté royal sont pratiquement prêts. Le principe d'un bureau local Frais de justice par arrondissement y est mentionné. Fin 2007, Selor a publié des appels à candidature pour la fonction de comptable. Le premier test a déjà eu lieu, le deuxième devrait s'achever le 29 mars. Ensuite, les nouveaux membres du personnel effectueront auprès du service Frais de justice un stage à la fin duquel ils pourront entrer en fonction. Cette mesure, ainsi que la créance par voie électronique et la facturation électronique, qui sont testées actuellement, devra rendre les délais de paiement plus acceptables.
 
03.05 Carina Van Cauter (Open Vld): Apparemment, des frais de justice de 2017 ont dû être reportés sur 2018. Cela signifie-t-il que les moyens prévus pour 2017 étaient insuffisants ou s'agit-il de factures dont on n'avait pas encore connaissance? Selon toute évidence, de très nombreux efforts ont déjà été consentis. À concurrence de quel montant des frais de justice sont-ils recensés?
 
03.06 Barbara Pas (VB): Le ministre fournit des efforts pour rendre le délai de paiement acceptable. J'attends le projet de loi relatif aux frais de justice. Les économies constituent le fil rouge de la politique en matière de justice mais elles ne peuvent être réalisées au détriment de la sécurité. Jamais je ne soutiendrai des économies de ce type. En revanche, s'il s'agit d'épargner sur les intérêts de retard, le ministre peut assurément compter sur mon soutien.
 
03.07 Kristien Van Vaerenbergh (N-VA): Je suis déjà soulagée qu'il ne soit pas question d'un délai moyen de paiement de trois mois mais de 55 jours.
 
L'incident est clos. 
 
 

 
Défendons ensemble notre profession

Devenez membre de la première Union professionnelle des, pour et par les traducteurs et interprètes assermentés.

L'Union professionnelle des traducteurs et interprètes assermentés est une organisation professionnelle reconnue avec la forme juridique d'une Union professionnelle. 
 
Pas encore affilié à la seule et unique Union professionnelle ? Cliquez ici.
 

Suivez-nous sur Linkedin (membres uniquement)
Suivez-nous sur Linkedin (public)
Suivez-nous sur Twitter
Suivez-nous sur Facebook (membres uniquement)
Suivez-nous sur Facebook (public)
 
 
Relisez ici toutes nos infolettres.
Cliquez sur "Uitschrijven" ci-après pour ne plus recevoir nos infolettres.
 
Partagez l'infolettre: