Jij nog naamloze
Ander, ouder, iemand in ons verborgen:
Plotseling, oplaaiend vuur van
Visioenen, aanschijn der aarde vernieuwend.
Rede, dwaasheid,hart,onbedwingbare die ons
Weten doet wat wij niet weten
Wat onmogelijk is bij mensen en goden.
Ingepakt in wolken schoorvoetend gaan wij,
In onze handen klemmen wij wichelroeden,
Spiegels en zwaarden.
En neerdrukt ons droefheid om het gedane,
Om niet te keren woorden,
Om wat groeide, om wat versteende, verwaaide.
Jij, nog naamloze, ademt ons open en
Wekt in ons weerbarstig geheugen wat wij
Zagen met onze vroegste ogen.
En doet ons gaan in tranen maar ongebroken
Door de nacht van de schepping
En houdt ons gaande naar een nieuwe geboorte.
Blinde muren, zacht licht, water geworden
En aan de overzijde rozensteden
En de zang van de lijster.
|