De Tibetaanse vlaggen op stokjes bewegen rustig in de wind; het belooft wederom een warme dag te worden.
De licht en kleurig geklede gasten komen van alle kanten aangelopen met een veldbloem in hun hand. De vazen vullen zich.
Dan zien we in de verte de familie achter een landrover aan komen lopen.
Zes neven tillen de kist van pijnboomhout op hun schouders en lopen vanaf de vloedlijn naar het gezelschap.
Een kaars wordt aangestoken, de klankschaal klinkt en het welkomstwoord klinkt.
Persoonlijke woorden klinken, er wordt gitaar gespeeld en gezongen door haar zo geliefde koor.
Enig moment vliegen twee zware vrachtvliegtuigen van de marine laag over langs de vloedlijn, en op de plek van het afscheid buigen ze af richting zee.
Het lijkt geënsceneerd.
Dochter en zoon lopen met de klankschaal naar de zee en scheppen zeewater in de schaal.
Hun moeder hield veel van de zee en zwom regelmatig ’s morgens vroeg in zee.
De kist wordt door de kinderen en de echtgenoot gezegend met zeewater terwijl het koor rond de kist staat en een prachtig zegenlied zingt.
Tot slot klinkt een trompetsignaal en zingen we de overgegane toe met een Iers zegenlied.