’Dit is een eersteklas wagon. Ik heb deze gereserveerde plek bij het raam.’
’Ja, goedemorgen.’ Dat kun je natuurlijk op veel verschillende manieren uitspreken. Ik deed dat in een beleefd Duits. ’We hebben gezien dat het eersteklas is.’ In een wagon die opmerkelijk druk is. En het was inderdaad een eersteklas interrailaanbieding voor onze Oost-Europese hoofdstedentrip.
’Het zou jammer voor u zijn als u net zit en dan een andere plaats moet zoeken, omdat u niet wist dat dit de eerste klas is.’
We leggen onze bagage in het rek van de vierpersoonscoupé. Ik reis in een jacquetjas en mijn reisgenoot in een keurig ensemble, maar het rugzakimago is verder uitgehold onder zowel leeftijdgenoten als jongere reizigers door de populariteit van de rrrrrrrrolkofferrrrrrrrrrr.
De gigantische koffers van de twee andere reizigers blijven op de grond staan. ’Slechte wagons, oud materieel van de Oostenrijkse spoorwegen dat hier in Slovenië nog wordt ingezet. De eerste klas is hier slecht.‘ Dat laatste is het bingowoord van een reis die na een kwartier al te lang duurt.
We zakken weg in twee enorme fauteuils, schuin tegenover elkaar. Eindelijk een rijtuig waar ik ruimte heb voor boek én laptopje! En in tegenstelling tot mijn reisgenoot, heb ik mijn boeken nog niet uit.
’Nee, ik werk niet als ik op vakantie ben, nooit, nou ja vroeger heb ik dat eindeloos gedaan, maar toen zei mijn baas ’Günther, dat moet zo niet langer.’ Dus nu doe ik dat niet meer. Werkt u? Dat is toch geen vakantie?’
De man in gestreepte blauw-witte trui richt zich vervolgens tot mijn reisgezel, die tegenover hem terecht is gekomen. De hele wereld komt langs en het houdt niet op: ’aangestoken branden in Griekenland, Portugal en Zuid Amerika (slecht) en de manier waarop mannen in die landen hun vrouwen laten werken (schande), wereldleiders (slecht), veiligheid op de weg voor fietsers (te gevaarlijk in Kroatië, waar de Duitser alweer twintig jaar woont), automatisering (slecht), mensen die op het verkeerde moment bier drinken (slecht), vakantiegangers (slecht). Zo jammer dat zijn vrouw het niet ziet zitten om de Oriënt Express te nemen. Ik hoorde natuurlijk meteen dat u geen Duitse bent; ik dacht dat u Weense bent (tegen mijn reisgenoot, die geen kans heeft enig accent te laten klinken). Voor het geld van de nieuwe luchthaven van Berlijn, 2 miljard! kun je Afrika redden.’ Klinkt daar iets positiefs uit zijn mond? Maar ook de uitweidingen bij deze stellingname blijken nogal zwart-wit.
Ik reageer niet op een gestelde vraag. Hij herhaalt ’Leert u een taal? Mijn vrouw mag ik nooit storen als ze bezig is een taal te leren.’ ’Ik studeer’ beaam ik, maar hou voor me dat ik bezig ben met de vloeibare grens tussen goed en kwaad.
Af en toe wissel ik een blik van verstandhouding met de medereiziger tegenover me, iemand met een indrukwekkend aantal regels op zijn interrailkaart. Hij verstopt zich in zijn telefoon voor het aanhoudende gepraat in een taal die hij niet verstaat.
Mijn laptop en boek verdwijnen weer in de tas en ik sta een tijdje op de gang door de regen naar het berglandschap te kijken. Wel heb ik mijn schrijfboek erbij gepakt. ’Bent u nu toch aan het aan het werk?’ Het maakt niet uit wat ik zeg: ’Ik doe een schrijfoefening.’
Zo bezopen heeft hij het zelden gehoord. Op de rand van beleefd komt eruit: ’Oh, opmerkelijk! Ik heb geen oefeningen nodig, alles zit in mijn hoofd. Mijn vrouw zegt altijd dat ik teveel denk.’
Hij al wel zin heeft in een biertje, maar ja, deze trein heeft tot Villach geen restauratiewagen (zo slecht). Dat hij straks nog 50 km moet autorijden, maar dat is een Witz, stelt niks voor. Günther vertrouwt ons toe dat hij hoopt dat de coupe na de koppeling voor hem alleen is.
Elk knikje, een enkel woord of het ontbreken daarvan is voldoende om het onsamenhangende betoog over het goede en vooral het slechte in de wereld voort te zetten. Günther haalt mij een dag voor we thuis zijn compleet uit de vakantiesfeer.
Als we aanstalten maken om de rugzakken uit het bagagerek te nemen, staat Günther ook op. Hij geeft ons een hand: ’Wir haben uns recht angenehm unterhalten. Danke!’
In Villach stappen we in de volgende trein en daar treffen we de interrailer waar ik bijna drie uur zwijgend tegenover heb gezeten. Hij lacht en vraagt dan verbaasd wat ik hier doe met Günthers’ vrouw.